Differentiatietherapie

De differentiatietherapie is als eerste ontwikkeld en wel voor de behandeling van de jonge kinderen (tot 5 jaar) in het kinderhuis. Meestal werd na een periode van gedragsregulering voor hen een pleeggezin gezocht. Meer dan eens kwamen deze kinderen weer terug in het kinderhuis omdat de pleegouders hun opvoeding en verzorging niet meer aankonden. In de meeste gevallen ging het om competente pleegouders. Om inzicht te krijgen in het gedrag van deze kinderen heb ik veel met pleegouders en met groepsleiding gepraat en veel geobserveerd. De grootste moeilijkheid bleek het allemansvriendgedrag te zijn samen met het inwisselbaar zijn.

Allemansvriend
Allemansvriend zijn betekent dat in de benadering van mensen, zowel vreemden als bekenden, geen grenzen gehanteerd worden. Het kind loopt naar een vreemde volwassene toe en vraagt wat hij op dat moment nodig heeft. Hij gaat tegen de vreemde aan staan, klimt op schoot, pakt zijn hand, al naar gelang zijn behoefte. Bij bekenden (groepsleiding, pleegouders) wordt dit verschijnsel ervaren als grensoverschrijdend in de vorm van kleverigheid: voortdurend tegen de groepsleiding aanleunen, aan hen zitten en hen verbaal vasthouden met vragen.

Dit gedrag laat het kind zien als hij iets nodig heeft. Moet hij iets doen in de taaksfeer, dan negeert hij zijn groepsleiding, loopt zonder herkenningsteken langs hen heen en hoort niets. Hart de Ruyter(1963) typeert dit gedrag als ‘allemansvrienden als ze verwend worden, allemansvijanden als ze gefrustreerd worden’ (blz.94). Het ‘allemansvriend zijn’ is te begrijpen als aangeleerd gedrag van een kind dat heeft ervaren dat er geen specifieke volwassene voor hem beschikbaar is, waardoor hij ‘het’ zo veel mogelijk zelf moet doen en, zo nodig, gebruik moet maken van een volwassene.

Inwisselbaar zijn
Als tweede verschijnsel is het inwisselbaar zijn van de volwassene voor dit kind genoemd. Soms lijkt het of er een band tussen groeps¬leider en kind ontstaan is, maar als de groepsleider na een paar vrije dagen terugkomt, is het kind gericht op een collega, voor zolang dat duurt. Het kind heeft een volwassene nodig en hij wendt zich tot wie er is. Ook hierbij is het vragen van het kind een gebruik maken van de volwassene.

Inwisselbaar zijn is evenals het allemansvriend zijn te begrijpen als onbekend zijn met de ervaring dat er een volwassene is voor wie je als kind belangrijk bent, die voor je zorgt en je geeft wat je nodig hebt. De volwassene die dat een kind geeft, is voor het kind uniek, dus niet inwisselbaar.

Andere verschijnselen die het leven in een gezin moeilijk maken zijn:

  • De onverschilligheid ten opzichte van mensen, zowel kinderen als volwassenen, en onverschilligheid voor kleding en voorwerpen. In de relatie met mensen wordt geen medegevoel getoond wat als onverschilligheid ervaren wordt. Kleding wordt zeer graag gewild, maar er is geen zorg voor de kleren. Voorwerpen, speelgoed en dergelijke worden met blijdschap begroet, maar na korte tijd wordt er zelfs niet meer naar gekeken. Het kind laat in dit gedrag zien wat hijzelf ervaren heeft, ¬of liever: wat hij niet ervaren heeft. Hij heeft niet ervaren dat een volwassene hem zo waardevol vond dat beschikbaarheid en continuïteit een vanzelfsprekendheid vormden.
  • De korte aandachtsspanne van het kind zowel bij het contact als bij het spelen is opvallend, het wordt veelal vlindergedrag genoemd. Ze fladderen van het één naar het ander en lijken geen rust te hebben. Twee factoren zijn te noemen als oorzaak van dit gedrag: het ontbreken van continuïteit en het ontbreken van rust in hun leven. Er is geen continue volwassene in hun leven en er is geen continuïteit in zorg. Het ontbreken van rust zie ik vooral als gevolg van het ontbreken van continuïteit, het kind kan pas tot rust komen in de nabijheid van een gehechtheidspersoon, daar kan hij ‘verwijlen’.
  • Als laatste verschijnsel noem ik het vluchtig speelgedrag, voor veel pleegouders een moeilijke zaak omdat het kind zich geen vijf minuten alleen kan vermaken. De wijze waarop het verwaarloosde kind speelt, komt overeen met wat gezegd is over vlindergedrag. Dat het speelgedrag apart wordt genoemd is vanwege het belang dat aan spelen wordt toegekend.

Deze kinderen hadden ook een achterstand in hun ontwikkeling zowel op motorisch, cognitief als emotioneel gebied.

De behandeling richtte zich op het allemansvriend zijn omdat daarin het niet beklijven, het niet hechten centraal staat. De differentiatie wordt aangemerkt als voorwaarde voor het zich kunnen hechten.

Lees verder:
Differentiatietherapie | Fasetherapie Nabijheid Enkele getallen | Basistherapie