Nabijheid

Nabijheid heeft te maken met de ander, de ander is ‘dichtbij’. De wijze waarop de ander dichtbij is, bepaalt of van nabijheid sprake is. De wijze waarop heeft te maken met intimiteit en zegt iets over de ander, over hoe de ander zich tot mij verhoudt. Nabijheid houdt intimiteit in doordat de ander als persoon mij dichtbij is. Intimiteit houdt innigheid, huiselijkheid en vertrouwelijkheid in (Van Dale, 1992). Nabijheid kan omschreven worden als een duurzame verbondenheid waarbij de ander beschikbaar is voor het kind.Als een relationeel gestoorde jongere na een mislukte pleeggezin plaatsing weer terug komt in het residentieel jeugdhuis, ligt in de intimiteit vaak de reden van zijn terugkomst. Hij kan deze nabijheid niet aan. Door deze sfeer van innigheid, huiselijkheid en vertrouwelijkheid wordt hij depressief en voelt hij zich eenzaam, buitengesloten en verlaten. Hij heeft geen ervaring met innigheid of huiselijkheid of vertrouwelijkheid. Aan de jongeren wordt door pleeggezinplaatsing een omgeving aangeboden waarin zij nabijheid kunnen ervaren, maar er is geen ontwikkeling van nabijheid-ervaren geweest. In de jongere zelf ontstaat geen resonans, de sfeer van geborgenheid resoneert niet in hemzelf, hij kan van dit aanbod geen gebruik maken. Wat wel gaat leven is het gevoel van ontheemd zijn, de jongere voelt zich eenzaam en verlaten. Op dat moment begrijpt hij zelf niet waarom, het enige wat hij weet is dat hij weg wil. Het maakt niet uit waar naartoe, als hij maar weg kan. Door mij is dat begrepen als wegwillen uit de sfeer van intimiteit, die bij hem alleen maar gevoelens van verlatenheid oproept.

Gabriel Marcel (1959) spreekt over tegenwoordigheid (présence) en verbindt daaraan het beschikbaar zijn van de ander (disponibilité). Hiermee wordt de vorm van nabijheid aangegeven, krijgt nabij-zijn een concrete inhoud. De omschrijving van beschikbaarheid als er zijn voor de an¬der geeft een richting aan voor de wijze van leven met de ander.

Met deze omschrijving, het beschikbaar zijn, wordt niet bedoeld dat een ander zich opoffert of dag en nacht door mij opgeroepen kan worden. Door Marcel wordt het respect voor de ander als persoon en de hiermee samenhangende vrijheid steeds benadrukt. Er zijn voor de ander betekent dat de ander op je kan rekenen, dat de ander je kan vertrouwen, dat de ander zich aan je kan toevertrouwen. Zowel tegenwoordigheid als beschikbaarheid zijn voor Marcel aspecten van de liefde. En in de liefde, door het verbonden zijn aan elkaar, word ik pas mezelf, zo verwoordt Nota Marcel’s gedachte (Nota, 1965).

Het is deze beschikbaarheid van de ander die relationeel gestoorde jongeren niet kennen. Ze kennen de verbondenheid niet waarin ze zichzelf kunnen worden.
Samenvattend kunnen we ‘nabijheid’ omschrijven als een duurzame verbondenheid, waarbij de ander beschikbaar is voor het kind en zo zijn veiligheid garandeert.

Beschikbaarheid is een gehechtheidsfactor, beschikbaarheid is ook het gericht zijn op de ander. In de ouder-kind relatie betekent het dat ouders gericht zijn op wat dit kind nodig heeft. Dat uit zich in het zien van de behoefte van het kind op velerlei terrein en op sensitiviteit in de relatie met het kind. In die relatie kan het spiegelen een positieve plaats krijgen en het mentaliseringsproces op gang komen.

Met deze omschrijvingen is het verband met de ontwikkeling van het zelfbeeld aangegeven, het tweede aandachtsgebied bij fasetherapie. Zelfbeeld wordt door Van der Werff (1989) omschreven als het geheel aan ideeën dat iemand over zichzelf heeft. Dit begrip is niet enkelvoudig. De volgende aspecten zijn hierbij te noemen:

  • het reële zelfbeeld: hoe iemand zichzelf ervaart.
  • het ideale zelfbeeld: hoe iemand zou willen zijn.
  • het beeld dat anderen hebben: persoonsbeeld.
  • het door Higgins (1987) onderscheiden ‘ought’ self: het beeld waaraan iemand meent te moeten voldoen.
  • zelfwaardering: de positieve of negatieve evaluatie van de eigen persoon (Van der Meulen, 1993, blz.116).

Deze aspecten nuanceren het zelfbeeld van de relationeel gestoorde jongere en dat is voor de behandeling belangrijk:

  • Reëel: zij ervaren zichzelf als stom, als niet veel waard, als iemand die niet veel kan.
  • Ideaal: er is altijd wel iemand aan wie ze zich spiegelen: zoals die zou ik willen zijn.
  • Het beeld dat anderen hebben: anderen denken over het algemeen veel positiever over deze jongeren, maar zelf denken ze dat een ander negatief is over hen.
  • ‘Ought’ self: dit heeft met de gewetensfunctie te maken, die is bij relationeel gestoorden vaak sterk ontwikkeld maar niet op positieve wijze, het geweten is vaak een zweep. Ze menen aan allerlei eisen te moeten voldoen en het is nooit genoeg en nooit goed.
  • Zelfwaardering: zoals ze zijn en zoals ze geweest zijn wordt negatief ervaren.

In de beschrijvingen van het zelfbeeld wordt uitgegaan van een ontwikkeling, het ontstaan van een zelfbeeld wordt gezien als een proces: ‘An individual’s selfconcept is the product of a process of self-conceiving’ (Van der Werff, 1990).

Vanuit de differentiatietherapie en de fasetherapie is nagegaan hoe volwassenen met een soortgelijke achtergrond te helpen zouden zijn. Dit heeft geleid tot een behandelvorm die basistherapie is genoemd.

Lees verder:
Basistherapie | Opleidingen | Meer informatie